wapenschild

België 1830: L’union fait la force/ Eendracht maakt macht

De pogingen van Willem I begin negentiende eeuw, om het Nederlands als officiële taal in België in te voeren, werpen[1] hier en daar vruchten af[1]. Maar wanneer de lokale bevolking in >>1830 beslist de Nederlanders uit Brussel te verdrijven, gooien[2] ze daarmee ook het Nederlands overboord[2]. Het Frans wordt opnieuw de taal van het bestuur, de rechtspraak en het onderwijs. In Vlaanderen komt hierop reactie en wint het Nederlands geleidelijk aan belang. In Brussel is echter het verfransingsproces[3] niet meer te stoppen. Tot op de dag van vandaag blijft Brussel om die reden een doorn in het oog[4] van de Flaminganten[5].

In de grondwet van het onafhankelijke België wordt de vrijheid van taal opgenomen, maar in de praktijk verlopen[6] het bestuur en de rechtspraak terug in het Frans. De enkelen die opkomen voor[1] het Nederlands worden als verraders beschouwd, die heulen met[2] de verdreven bezetter. De verse Belgische leiders streven naar eenheid en het Belgische wapenschild[3] draagt dan ook de leuze[4]: L’union fait la force. Zij zijn eentalig Frans en zijn net als hun Nederlandse en Franse verlichte voorgangers overtuigd van de één-land-één-taal-gedachte. In het geval van België kan dat volgens hen alleen het Frans zijn. Charles Rogier, later Belgisch premier, windt er geen doekjes om[5], hij schrijft:

De efficiëntie van een administratie berust op[6] het feit, dat ze slechts een enkele taal gebruikt en het is duidelijk dat die ene taal in België enkel maar het Frans kan zijn. Om dat mogelijk te maken moeten we ervoor zorgen dat alle burgerlijke en militaire ambten een tijd lang worden voorbehouden[1] voor Walen […]. De Vlamingen, die daardoor de voordelen van zulke functies zullen moeten missen, zullen zich verplicht voelen Frans te leren en zodoende zullen we gaandeweg[2] het Germaanse bestanddeel van België kunnen vernietigen.

[bron: Willemyns 2003:207]

Het machtscentrum ligt dus bij de Franstaligen (inclusief de verfranste Vlaamse elite) en het merendeel van ’s lands kapitaal zit in Wallonië. Het ziet er bijgevolg niet zo goed uit voor het Nederlands. Een taal die geen kapitaal en geen macht heeft, is gedoemd[3] te verdwijnen. De taal die door de Vlamingen (op dat moment meer dan 50% van de Belgische bevolking) gesproken wordt is niet uniform en de gebruikers beheersen de taal onvoldoende om haar te gebruiken in alle officiële situaties en de besluitvorming. Daarom is het niet onbegrijpelijk dat de regeringsleiders opteren voor het Frans. Desalniettemin onstaat er geleidelijk aan een groep intellectuelen, die het voor het Nederlands opneemt. Zij vormen het begin van de Vlaamse Beweging, een verzamelnaam voor verschillende groepen en individuen die opkomen voor het  Vlaams-Nederlands en die een ommekeer[4] in de Belgische taalsituatie veroorzaken.

>>>de Vlaamse Beweging en de taalwetten

Uiteraard gebeurde deze verandering heel geleidelijk, een overzicht van de belangrijke keerpunten:

  • 1863: De eerste doorbraak[5] komt er wanneer Jan de Laet, een Vlaming, verkozen wordt in Antwerpen en de eerste is die in het parlement de grondwettelijke eed in het Nederlands aflegt.
  • 1873: Het gerecht wordt verplicht recht te spreken in het Nederlands wanneer de betrokkene[6] geen Frans verstaat.
  • 1878: Alle berichten en mededelingen aan het publiek in Vlaanderen en Brussel moeten Nederlandstalig of tweetalig zijn. In Brussel blijft de correspondentietaal tussen besturen en personen echter in het Frans verlopen.
  • jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw: het land begint ook uiterlijke tekenen van tweetaligheid te vertonen: muntstukken, bankbiljetten en postzegels worden tweetalig.
  • 1887: De toenmalige[1] kongin, Leopold II, houdt voor het eerst een toespraak in het Nederlands.
  • 1888: Men begint ook Nederlands te horen in het parlement.
  • 1898:  De francofone[2] meerderheid zwicht voor[3] de Vlaamse druk en de Gelijkheidswet wordt gestemd, die bepaalt dat het Nederlands, naast het Frans, erkend wordt als officiële taal van België.
brussel 1894

Dit luidt betere tijden in voor het Nederlands in Vlaanderen, dat nu ook langzaam uit de economische malaise[4] kruipt en begint te industrialiseren. De onmondige[5] Vlaamse arbeiders organiseren zich, verwerven stemrecht en doen beroep op het recht zich in hun eigen taal uit te drukken.

de twintigste eeuw

In het begin van de twintigste eeuw krijgen de scholen in Vlaanderen het recht Nederlands te onderwijzen en gaan er stemmen op voor een vernederlandsing[6] van de >>universiteit van Gent. Dat laatste zou betekenen dat er een groter potentieel zou ontstaan voor een Vlaamse intellectuele elite en meer eisen voor een eentalig Vlaanderen. Vlaanderen is op dat moment nog officieel tweetalig en Wallonië eentalig Frans. De Walen voelen het vuur aan hun schenen[1] door de toenemende radicalisering van de Vlaamse Beweging[2]. Ze voelen er niet veel voor om ook Nederlands te moeten gaan leren. Het zijn dan ook eerst de Walen die voorstellen om het land in twee gebieden op te delen op basis van taal.  Dat heeft ook te maken met het feit dat er in Wallonië een antiklerikale progressieve en socialistische meerderheid bestaat en in Vlaanderen een katholieke conservatieve, wat het regeren er niet makkelijker op maakt. In 1930 wordt Vlaanderen eentalig Nederlands en is ook de Nederlandstalige universiteit van Gent een feit. De positie van Brussel is problematisch en zou nog voor problemen zorgen. Pas in 1963 werkt men de taalwetten fijner uit en wordt het Brussels hoofdstedelijk gewest (de stad Brussel en de 18 gemeenten errond) officieel tweetalig. Het duurt overigens tot 2001 voordat federale topambtenaren verplicht worden ten minste functioneel tweetalig te zijn.

Brussel

Terwijl de situatie voor de Nederlandssprekenden in Vlaanderen zichtbaar verbetert, tekent[3] er zich in Brussel een omgekeerd patroon af[3]. Hoe Vlaamser Vlaanderen wordt, hoe Franser Brussel, zo lijkt het wel. Uit de census van 1846 blijkt dat 38.4% van de inwoners van Brussel Franssprekend is. Dat wil zeggen dat Frans de taal is die ze het vaakst gebruiken.  Als je onderstaande grafieken bekijkt, kan je zien dat het aandeel tweetaligen drastisch stijgt tussen 1880 en 1890. Vervolgens stagneert deze groept min of meer. Dit terwijl de groep eentalig Franssprekenden zienderogen[4] vergroot en het aandeel eentalig Nederlandssprekenden aanzienlijk[5] verkleint.

Vanaf 1910 werden de meertaligen ook ondervraagd over hun taalgebruik. Die groep bestaat dan uit meer dan 50% van de bevolking. Uit die antwoorden blijkt dat bijna 30% van die meertaligen het Nederlands het vaakst gebruikt. Voor ongeveer een kwart van de ondervraagden is dit het Frans. In 1946 is het tij gekeerd[6] en wordt door 36% van de twee- en drietaligen het meest Frans gesproken en slechts 15% spreekt voornamelijk Nederlands.

Brussel 1880
Brussel 1880

Brussel 1890
Brussel 1890

Brussel 1947
Brussel 1947

bron data : Witte et al 1987 :22

vraag 2

Hoe zou jij dit fenomeen verklaren? >Antwoord

Voorzichtigheid is geboden bij het analyseren van de gegevens, omdat de antwoorden soms politiek gekleurd waren. Zo is het mogelijk dat bij de censussen op het einde van de negentiende eeuw, sommige Vlamingen zeiden eentalig te zijn, terwijl ze dat eigenlijk niet waren. Dat deden ze vanuit flamingante overtuigingen. Omgekeerd noteerden de –Franstalige- interviewers vaak dat een Nederlandstalige tweetalig was wanneer die slechts een beetje Frans sprak. Na de Tweede Wereldoorlog (1945) was de sfeer dan weer zeer anti-Vlaams omdat prominente Flaminganten hadden gecollaboreerd met de Duitsers. Als gevolg daarvan zou het kunnen dat mensen hun achtergrond liever verzwegen[1].  Dus hoewel niet helemaal exact duiden de cijfers wel duidelijk een trend aan; de hoofdstad verfranst met rasse schreden[2].

waarom de verfransing?

Taal en macht zijn hechte[3] bondgenoten. De taal van de heersende klasse, het bestuur, het gerecht, het leger, de intellectuele en culturele elite, kortom; de top van de samenleving, was het Frans. Zoals >Charles Rogier het reeds mooi verklaarde halverwege de negentiende eeuw was de sociale ladder alleen te beklimmen[4] in het Frans. Dat was nergens meer voelbaar dan in Brussel, waar de regering zetelde en ambtenaren in groten getale aanwezig waren. Wilde men meetellen[5], dan sprak men Frans. Brussel was een metropool en oefende een grote aantrekkingskracht uit op migranten uit zowel het verarmde Vlaanderen als het industriële, rijke Wallonië. De bevolking van Brussel groeide tussen 1830 en 1900 van 140 000 naar 626 000. Dertig jaar later, in 1930, stagneert dat cijfer min of meer op 915 000. Er was echter een groot verschil tussen de Vlaamse en de Waalse migranten. De migranten uit Wallonië waren doorgaans geschoolde en welgestelde Franstalige burgers die posities bekleedden in de openbare besturen, de financiële wereld en de industrie. De migranten uit Vlaanderen daarentegen waren handarbeiders die zich van een dialect bedienden. Door de lagere sociale positie van de sprekers van het Nederlands, was ook de status van deze taal heel laag.  Dit was anders in Vlaanderen, waar er zich gaandeweg een Nederlandssprekende elite ontwikkelde, die sterker werd naarmate het onderwijs ook meer Nederlandstalig werd. Maar in Brussel verliep -bij gebrek aan duidelijke taalwetgeving- het onderwijs vrijwel volledig in het Frans. Het duurde daarom niet lang voordat de recente migranten, net zoals een groot deel van de oorspronkelijk Vlaamse bevolking van Brussel, zich het Frans eigen maakte[6]. De verfransing van Brussel is er dus niet gekomen door een grote toevloed van Walen, maar wel door de verfransing van de oorspronkelijk Nederlandstalige bevolking, weliswaar onder grote sociale druk van de Franstaligen.

Brussels stadsdialect

De Vlamingen in Brussel in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw spraken voornamelijk een hele reeks lokale dialecten. Door de toenemende suburbanisatie vermengden de dialecten zich en er vormde zich een meer uniforme vorm. Net als elders in Vlaanderen, standaardiseerde het Nederlands in Brussel en verdween dit dialect vrijwel geheel. Het is echter van een gewisse dood gered[1] door een heuse[2] academie, opgericht in 1991: de Academie van het Brussels, die het Brussels nieuw leven inblazen[3] door muziek, theater en publicaties.
Het Brussels stadsdialect wordt vaak verward met het zogenaamde ‘Beulemans’, een mengvorm tussen Frans en Brussels dialect, beroemd geworden door het toneelstuk: Le mariage de mademoiselle Beulemans (1940), waarin dit kromme taaltje gebezigd wordt[4]. Een sappig voorbeeld:
Som monpère était un suklèr et sa moema une pôve sluur; ils habitaient dans une petite mison des Marolles ousqu’ils avaient touletemps des ruses avec les petits crapuleux de leur strotche. ) [>Belemans 1999:326](translation)
Uiteraard is het Brussels stadsdialect doorspekt me[5]t Franse woorden, maar het stamt af van het Middelnederlands en heeft een typisch Vlaams karakter. Het kan ook door andere Vlaamse dialectsprekers begrepen worden. Het is een interessante brok volkscultuur die door zowel de lokale bevolking als toeristen goed gesmaakt wordt[6]. In 1993 startte het Crèateef Complot zonner Complekse met vrolijke muziek in het Brussels. Ook de bekende Brusselse schrijver Geert Van Istendael schreef liedjesteksten voor dit gezelschap.
Hij schreef het liedje De Zwéttén aman waaruit de volgende strofe:

 

(Standard Dutch translation)

De Zwéttén aman

Iek zag em zieten ien de métro,
tuuse Stokkel én Sjoeman,
Ik docht, da’s de vaint van maa leive.
Ik zén na wél al zésenvùftig,
zuu aad as za moema,
mo toch, iek begost doe te beive.
Aa was toch zuu joenk én
      zuu zwét én zuu sjchuûn,
ne priens van de Kongo
      mo dén zonder kruûn.
‘k Kan nie zwaaige, vainke,
‘k moog et zé, joengske,
iek wiel roope no aa!
Mo ’k moemel iêl stielkes:
      zeet toch no maa.

De Zwarte minnaar

Ik zeg hem zitten in de metro,
tussen Stokkel en Schuman,
ik dacht: “Dat is de vent van mijn leven”.
Ik ben nu al wel zesenvijftig,
zo oud als zijn moeder,
maar toch, ik begon daar te beven.
Hij was toch zo jong en
      zo zwart en zo mooi,
een prins uit de Kongo,
      maar dan zonder kroon.
Ik kan niet zwijgen ventje,
ik moet het zeggen jongen,
ik wil roepen naar jou!
Maar ik mompel heel zachtjes:
      “kijk toch naar mij”.

rond Brussel stad

De verfransing begon in de binnenstad van Brussel, maar door een groeiend proces van suburbanisatie, verfransten ook de gemeenten rondom de stad Brussel op een spectaculair tempo. Onderstaande grafieken geven een paar voorbeelden. De cijfers duiden op eentalige Frans- en Nederlandssprekers. Omdat het aantal tweetaligen en anderstaligen stijgt, ligt het totaal op minder dan 100 in de latere tellingen.

bron data: Witte et al 1987:25
bron data: Witte et al 1987:25

Een gemeente als Etterbeek is dus op honderd jaar tijd veranderd van vrijwel eentalig Nederlands naar een meerderheid van eentalig Franssprekenden. Elsene, dat halverwege de negentiende eeuw al bijna voor de helf eentalig Franssprekend was, heeft een eeuw later bijna al haar eentalig Nederlandssprekenden verloren.

In 1921 bestond ‘Brussel’ uit de stad Brussel en vijftien gemeenten. In 1932 stemde de regering een wet die de uitbreiding van tweetalig Brussel in de hand zou werken[1]. Die wet bepaalde dat wanneer een gemeente in de eentalig Vlaamse rand rond Brussel meer dan 30% Franstaligen had (volgens de census), deze gemeente tweetalig moest worden in zijn externe contacten. Indien meer dan 50% het Frans het vaakst gebruikte, moest het Frans ook in de interne administratie geїntroduceerd worden. In 1935 werden drie gemeenten aan Brussel toegevoegd, zodat de huidige groep van 19 gemeenten ontstond, wel elk met zijn eigen bestuur.

Tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog was Brussel tijdelijk een geheel. De Duitsers schaften[2] de lokale besturen af[2] en voerden een pro-Nederlands bewind, wat deels succesvol was in het onderwijs. Het nazibewind had echter veel tegenstanders en veel Brusselaars identiceerden het pro-Nederlandse taalbeleid met de nazi’s. Als gevolg hiervan was de afkeer van al wat Vlaams was nog groter en dit is ook voelbaar in de census van 1947, vlak na de oorlog.

Bruxelles, here I come

Hieronder kan je een extract lezen uit de autobiografische roman van Eric de Kuyper, een Vlaamse schrijver die over zijn jeugd vertelt. Hij groeide op in Brussel, verhuisde als adolescent naar Antwerpen, maar komt als theaterstudent terug in Brussel wonen. Hij is erg onzeker over zijn kunnen maar ook over zijn taal. Het volgende fragment situeert zich in Brussel in 1960. Eric is negentien jaar oud.

 

Steeds had hij zonder moeite tussen de beide talen, Nederlands en Frans, heen en weer gelaveerd[3]. Thuis was de voertaal min of meer het Nederlands en was de Nederlandse cultuur niet volledig onbekend. Toch leefden ze van en lieten ze zich voornamelijk voeden door alles wat uit het Zuiden kwam; het Noorden was nog onontgonnen[4] gebied, dat door Vlamingen pas in de jaren zestig, toen de grenzen poreus[5] werden, zou worden ontdekt. Hij had bovendien op een Nederlandstalig jezuїtencollege[6] gezeten.

De Franse cultuur was als een vaak onzichtbaar net over hun dagelijkse doen en denken gespannen. Al spraken ze Nederlands, ze dachten Frans en voelden de fijnere emoties aan in die taal.
(…)
Hij schrok bij het besef niet langer in een tweetalige maar in een homogeen Franstalige sfeer te moeten leven. Zou hij niet als een vreemdeling worden beschouwd, of als een barbaar, die weliswaar hun taal en cultuur goed kende, maar zich onvermijdelijk als Vlaming zou verraden? Zou hij zich wel thuis voelen in die andere, homogeen Franse cultuur? In het Nederlands had hij zich nooit helemaal thuisgevoeld, maar er was gelukkig altijd de mogelijkehid om uit te wijken, om de beperking die het Nederlands betekende op te vangen en aan te vullen met de andere taal. Daarmee werd het Nederlands draaglijk en zelfs het koesteren[1] waard.

In contrast met het Frans kreeg het Nederlands iets aparts. Het Vlaams was hem dierbaar als een exotisch gewas[2] naast het Frans, dat andere exotische gewas in de serre van de Europese talen en culturen die voor hem ontoegankelijk waren.

vraag 3

Waarom denk je dat De Kuyper spreekt over de Franse cultuur als een ‘onzichtbaar net’ dat over hun doen en denken gespannen is? >Antwoord.

vraag 4

Waarom spreekt De Kuyper over een homogeen Franse cultuur in Brussel? >Antwoord.

Deze snelle veranderingen verklaren waarom ‘Brussel’ een doorn in het oog was en is van de Flaminganten en de Vlaamse Beweging. Zij zien het als territoriumverlies[3] voor Vlaanderen. Het >territorialiteitsprincipe wordt dan ook een heet politiek hangijzer[4] in de jaren die volgen tot op de dag van vandaag. In de lente van 2005 bijvoorbeeld,  riskeerde de federale Belgische regering een pijnlijke val door een hevige discussie over de gemeenten in de Brusselse Rand. Dit zijn de Vlaamse gemeenten die grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die ook deels verfransen. Electoraal vormt het Brussels Hoofdstedelijk gewest een geheel met enkele van deze Vlaamse gemeenten. Dit leidt tot problemen met de taalkeuze bij verkiezingen. (>zie ook taal en politiek). De val van de regering werd voorkomen door het onderwerp simpelweg van de agenda te schrappen.